Menu
Vrouw / Werk

Borstvoeding en werken gaat niet vanzelf

Borstvoedende vrouwen moeten op hun werk niet blootgesteld worden aan risicofactoren die gevaarlijk zijn voor (de gezondheid van) het kind. Denk bijvoorbeeld aan giftige stoffen, infectieziekten, chronische stress en extreme warmte of extreme kou. 

In het werk kunnen verschillende risicofactoren voor borstvoeding zijn. Zo zijn er giftige stoffen en infectieziekten die de samenstelling van de moedermelk veranderen en mogelijk gevaren voor (de gezondheid van) het kind opleveren. Dan is het verstandig het contact met dergelijke stoffen te vermijden. Ook zijn er ook risicofactoren die melkproductie, melkvolume of melk toeschietreflex beinvloeden en dat kan invloed hebben op het slagen van de borstvoeding. Langdurige blootstelling aan deze risicofactoren zou de duur van het geven van borstvoeding kunnen verkorten. Maar ook chronische stress (ook in het werk) kan leiden tot een verminderde melkproductie. Borstvoedende vrouwen dienen daar dan ook niet aan blootgesteld te worden. Ook bij het werken in bepaalde klimaatomstandigheden (extreme koude of extreme warmte) brengt risico’s met zich mee. Als blijkt dat er sprake is van genoemde risico’s dan moet het werk worden aangepast. Meestal gebeurt dat in overleg met de bedrijfsarts.

Bedrijfsartsen stimuleren werkgevers beleid te ontwikkelen rondom het combineren van borstvoeding met werk. De bedrijfsarts ondersteunt werkgevers bij het vormgeven van arbobeleid en helpt bij het analyseren van werkgebonden risico’s en adviseert over preventieve maatregelen. Vervolgens adviseert hij bij het ontwikkelen van een informatieprotocol waarin staat wanneer (bij aanstelling of bij melding zwangerschap) en waarover (risicofactoren, verlofregelingen, borstvoeding) moet worden voorgelicht. Het vrijwillig `preventief consult” is onderdeel van arobeleid. Tijdens dat consult gaat de bedrijfsarts al vroeg in de zwangerschap met de zwangere na welke risico’s er in haar werk zijn. Ze maken zo nodig een plan voor tijdelijke werkaanpassing en overleggen met de werkgever over realisering daarvan. Ook geeft de bedrijfsarts tijdens dat consult voorlichting over het combineren van borstvoeding met werk.

De Nederlandse wetgeving biedt ruime mogelijkheden om de aanbeveling van de WHO “voor alle kinderen minimaal zes maanden uitsluitend borstvoeding” te combineren met werk. Kort samengevat komt het erop neer dat een vrouw die haar kind borstvoeding wil geven een kwart van haar werktijd mag besteden aan kolven of het voeden van haar kind in een schone, rustige en afsluitbare ruimte. Dit geldt tot negen maanden na de bevalling. De werkgever moet de vrouw voorlichting geven over deze mogelijkheden en over de eventuele aanpassingen in het werk die nodig zijn om risico’s voor de vrouw of haar kind via de borstvoeding te voorkomen.

Bedrijfsartsen stimuleren werknemers om borstvoeding en werk te combineren. Zij werken volgens de NVAB-richtlijn `Zwangerschap, postpartumperiode en werk: advisering en begeleiding door de bedrijfsarts’.

Zie verder: NVAB-richtlijn `Zwangerschap, postpartumperiode en werk’

Borstvoedingsweek 1 -7 augustus 2012: zie ook 20th World Breastfeeding Week